Kennisdossier MBO
Het mbo krijgt binnen Cultuureducatie met Kwaliteit (CmK) steeds meer aandacht. Terecht, want de beroepspraktijk én de leefwereld van mbo-studenten bieden veel aanknopingspunten voor cultuur. Van zorg tot techniek, van economie tot creatieve opleidingen: voor alle studenten doet cultuureducatie ertoe in de persoonlijke en professionele ontwikkeling. Tegelijk vraagt het mbo om maatwerk. Studenten verschillen in leeftijd, leerroute, achtergrond en opleidingsniveau. Voor veel culturele organisaties is werken binnen en met het mbo nieuw. In dit artikel vind je meer informatie over de opbouw van het mbo en waar je als culturele organisatie rekening mee kunt houden.
Hoe zit het mbo in elkaar?
BOL en BBL
Studenten volgen hun opleiding in een van twee leerwegen:
- BOL (beroepsopleidende leerweg): voltijd onderwijs met stages.
- BBL (beroepsbegeleidende leerweg): vier dagen werken, één dag school.
BOL is populair onder jongeren die vanuit het vmbo doorstromen. BBL wordt vaker gekozen door studenten die al werken, willen doorgroeien of zich laten omscholen. Niet alle studenten zijn dus dagelijks op school. Dat heeft gevolgen voor de manier waarop je een programma opbouwt en aanbiedt.

Opleidingsniveaus
Het mbo kent vier niveaus:
- Niveau 1 – Entreeopleiding
De nadruk ligt op basisvaardigheden, zelfvertrouwen en oriëntatie op werk of vervolgopleiding. - Niveau 2 – Basisberoepsopleiding
Praktijkgericht, gericht op uitvoerende beroepen, veel aandacht voor beroepshouding. - Niveau 3 – Vakopleiding
Gericht op zelfstandige beroepsuitoefening. Meer ruimte voor initiatief en theoretische verdieping dan niveau 2. - Niveau 4 – Middenkaderopleiding
Gericht op zelfstandige beroepsuitoefening. Nog meer ruimte voor initiatief, reflectie en theoretische verdieping dan niveau 3. Hierna de mogelijkheid tot doorstroom naar het hbo. - Na niveau 3 of 4 kunnen studenten ook kiezen voor een specialistenopleiding: een extra leerjaar gericht op vakverdieping.
Diverse groep studenten
Een groep mbo-studenten is zelden homogeen. Denk aan de verschillen tussen een entreeklas en niveau 4, of tussen 16-jarigen en studenten van eind twintig. Ook binnen één klas kunnen de verschillen groot zijn. Houd rekening met niveauverschillen en voorkennis, en bied ruimte voor verschillende manieren van meedoen.
Op het mbo zit een zeer brede groep studenten. Veel studenten hebben een vmbo-diploma of praktijkonderwijs gevolgd. Ook havisten en vwo’ers maken soms bewust de overstap naar het mbo, bijvoorbeeld vanwege het praktijkgerichte karakter of de aansluiting op een specifiek beroep. Dit zorgt voor groepen met verschillende achtergronden, leeftijden en leerstijlen.
De mbo-student in beeld
De gemiddelde mbo-student is 21 jaar oud. Jongeren stromen vooral in via BOL, volwassenen kiezen vaker voor BBL. Studenten combineren hun opleiding regelmatig met werk of zorgtaken. Er is een grote variatie in levenservaring, motivatie en leerbehoefte.
In Noord-Holland volgen in schooljaar 2024/2025 naar schatting ruim 70.000 studenten een mbo-opleiding, verspreid over sectoren als zorg, techniek, horeca, economie, onderwijsassistentie en creatieve vakken.
Wat betekent dit voor cultuureducatie?
De student als expert
Studenten betrekken bij de ontwikkeling van het programma levert veel op. Het vergroot niet alleen de betrokkenheid, maar zorgt er ook voor dat het aanbod beter aansluit bij hun leefwereld, interesses en taalgebruik. Studenten brengen eigen ervaringen, perspectieven en creativiteit mee, een waardevolle bron van input die je niet kunt vervangen door onderzoek of veronderstellingen. Bovendien draagt het bij aan eigenaarschap: als studenten zich herkennen in de inhoud of werkwijze, groeit de motivatie om mee te doen en ontstaat ruimte voor dialoog en reflectie.
Sluit aan op behoefte en context
Het is belangrijk daarbij oog te hebben voor diversiteit binnen de groep. Het mbo kent geen gemiddelde student: leerstijl, motivatie, taalvaardigheid en achtergrond verschillen sterk. Sommigen hebben behoefte aan structuur en houvast, anderen zoeken juist vrijheid en zelfstandigheid. Visuele prikkels, actieve werkvormen en samenwerking kunnen goed werken, vooral als ze herkenbaar zijn en uitnodigen tot meedoen. Tegelijkertijd is het geen universele oplossing, wat voor de één stimulerend is, kan voor de ander juist verwarrend zijn. Laat studenten bijvoorbeeld eerst iets ervaren voordat je om reflectie vraagt, maar houd ruimte om daarop te variëren. Door zorgvuldig af te stemmen op de groep en open te staan voor feedback onderweg, kun je stap voor stap bouwen aan een programma dat echt iets toevoegt.
Wees je bewust van verschillen binnen de groep
Werk samen met de opleiding
De toegang tot de student loopt vaak via de docent. Die bepaalt of een programma wordt opgenomen in het rooster, of het aansluit bij het curriculum en bepaalt ook voor een belangrijk deel de motivatie. Een docent die het belang van cultuur inziet, neemt vaak een enthousiaste klas mee. Betrek de docent daarom zo vroeg mogelijk. Veel scholen plannen al in het voorjaar voor het volgende studiejaar. Vermijd schoolvakanties en overleg goed over tijdstippen, zeker bij studenten die werken.
Sluit aan bij wat studenten belangrijk vinden
Veel studenten hechten waarde aan autonomie, veiligheid en wederzijds respect. Ze verwachten geen vanzelfsprekende hiërarchie of autoriteit, maar bouwen wél vertrouwen op in persoonlijke relaties. Transparantie over de bedoeling van een programma, ruimte voor eigen inbreng en aandacht voor erkenning zijn belangrijk. Benoem waarom je iets doet en wat het bijdraagt aan hun vak, ontwikkeling of toekomst.
Zoek de juiste ingang
Culturele programma’s kunnen aansluiten bij de persoonlijke ontwikkeling of professionele ontwikkeling. Denk daarbij aan onderstaande ingangen in het onderwijs:
- beroepsspecifieke vakken (aansluitend op kwalificatiedossier): zorg, horeca, techniek, creatieve sector;
- beroepsoriëntatie: kennismaken met de beroepen in de culturele sector
- burgerschap: verplichte doelen die op alle opleidingen op verschillende manieren worden aangeboden (als les, projectweek of geïntegreerd in andere vakken);
- mentorlessen en LOB (loopbaanoriëntatiebegeleiding): groepsvorming, identiteit, oriëntatie op werk;
- generieke vakken: Nederlands, Engels, rekenen;
- persoonsvorming: aandacht voor zelfkennis, expressie en ontmoeting.
Studenten zijn vaak al met cultuur bezig, maar noemen het niet zo. Door aan te sluiten bij hun leefwereld en beroepspraktijk kun je als culturele organisatie iets waardevols toevoegen. Niet vanuit het idee van ‘de mbo-doelgroep’, maar door te investeren in samenwerking en met gedeeld eigenaarschap.